donderdag, juni 21, 2007

Sportdagweer



La Coruña, 17 graden en regen. Vandaag begint de zomer, maar niet in Galicië. Het blijft maar regenen en regenen en regenen. 1800 mm valt er gemiddeld per jaar in Santiago de Compostela. Nu schijnt af en toe de zon, en het waait stevig met een wind die voortdurend lijkt te draaien. Het is Sportdagweer.

Kan je je het nog herinneren, die mythische sportdag van vroeger, tegen het einde van het schooljaar? Ik hoopte altijd dat hij niet doorging. Terwijl andere leerlingen vol verlangen uitkeken naar die ene dag in het jaar dat je de hele dag in je plakkerige viscose trainingspak over de sportvelden kon rennen, bestudeerde ik de weerberichten, een week van te voren, hopend op een stevige depressie. Helaas: op de sportdag was het altijd twijfelweer. Zon én regen, fris en benauwd, en steevast waaide het hard.

Omdat je niet wist of het evenement nou wel of niet plaats ging vinden moest je toch naar het sportveld fietsen, altijd tegen de wind in, op een uur afstand, aan de rand van de stad, daar waar het laatste beton ophield.
Je moeder drukte je het pakketje boterhammen in de hand, blij dat je toch weer een dag het huis uit was. “Zet hem op, jongen”, zei ze.
Bij het sportveld aangekomen stond een groepje verwaaide leerlingen, buiten bij het hek. Dat was de groep die nog steeds hoopte dat de sportdag afgelast zou worden. De sportieve bende, degenen die dol waren op gymnastiek hadden zich al omgekleed en sprongen enthousiast op de velden in de rondte. “Natuurlijk gáát het door!”, riep de gymleraar, en we werden naar binnengeloodst. De laatste hoop op rechtsomkeert en een heerlijke dag thuis op de bank was vervlogen.

De hemel boven het sportcomplex kleurde donkergrijs en paars en kleumend van de kou stonden we op onze beurt te wachten voor het hoogspringen, verspringen, speerwerpen. Uiteindelijk barstte de bui los, het hoosde en waaide en de troep zocht sjacherijnig een onderkomen in het beton van het sportcomplex.
De fanatiekelingen waren bezig met potloden en formulieren, en berekenden de kansen in een ingewikkeld puntensysteem waarmee uiteindelijk het winnende team en de sportheld van de dag zou worden verkozen, terwijl de rest, in een hoek waar wat minder wind waaide, stiekum een sjekkie rookte.
Opnieuw was er hoop op afgelasting, maar helaas, het klaarde op en er verscheen zelfs een zonnetje. Ik gaf me over en probeerde zo ver en zo hoog mogelijk te springen, waarbij ik nooit als eerste eindigde en ook nooit als laatste, hetgeen ik als een voorteken voor een bestaan in de grijze middenmoot zag.

Nadat eindelijk alle prijzen waren uitgereikt, en iedereen hartelijk was bedankt mocht je eindelijk naar huis. Wéér terugfietsen, wéér tegen de wind in, alles vervloekend, hopend dat die vermalijde sportdag het volgend jaar écht in het water zou vallen.
In mijn grenzeloze middelmatigheid heb ik het toch nog tot kantoorklerk geschopt. Hadden ze maar schrijfwedstrijden georganiseerd, dan was ik zeker een goede journalist geworden.


Geen opmerkingen: