Gisterenavond, bij het bekijken van het nieuws op televisie, viel mijn mond wijd open van verbazing. Gisteren staakten in Spanje de bioscopen tegen de nieuwe bioscoopwet. Volgens die wet moet voor iedere 3 films die niet uit Spanje afkomstig zijn een Spaanse of Europese film worden vertoond.
Het is toch ongelofelijk! Europa is tegenwoordig een paradijs voor liberalen en anti-protectionisten, en dan plotseling deze maatregel.
De minister van Cultuur, Carmen Calvo, verscheen voor de televisiecamera en vertelde dat er niets nieuws onder de zon is, en dat de “cuotas de pantalla” (schermquota´s) al vanaf de jaren ´40 in Spanje bestaan, en dat alle Europese landen soortgelijke wetten hebben. Ik denk dat Franco natuurlijk wel wat andere motieven had om de bioscoopschermen Spaans te houden, maar dat vergeten we maar even.
Terwijl de bioscopen hun deuren dicht hielden kwamen de acteurs gisteren bijeen om te demonstreren tegen dezelfde wet. Natuurlijk zijn ze blij met de schermquota, maar er staat nergens dat er ook Spaanse acteurs in die films moeten spelen. Een Spaanse productie mag volgens de wet ook met alleen maar buitenlandse acteurs worden gemaakt.
Spanje is bij uitstek geschikt voor het opnemen van films vanwege de diversiteit in landschappen. Misschien moeten de Nederlandse filmproducenten er maar een voorbeeld aan nemen. Qua landschappen hebben we niet zó veel te bieden, dus dan maar gespecialiseerd in het water- en weidelandschap.
De film “Fanfare” van Bert Haanstra moest ik zien op de lagere school, het was een verplichte komedie. Mijn ouders vonden het een meesterwerk, en toen de film op televisie kwam werden we in de huiskamer op onze stoelen vastgebonden; we moésten het zien. Op de middelbare school werd de film nogmaals vertoond.
Ik was een stadskind en ik zag geen meesterwerk, maar een stel lelijke boeren die met hoempa-orkesten door slootjes voeren.
Bert Haanstra werd natuurlijk door de CIA betaald. Het doel was om kinderen een zo groot mogelijke hekel aan de Nederlandse film te laten krijgen, zodat ze later alleen nog maar naar Hollywoodfilms wilden kijken.
Het is de Yankees niet gelukt: ik heb een grote voorkeur voor de Europese film, in het algemeen met veel meer sociaal engagement dan de Amerikaanse filmindustrie, met al haar pulpkomedies, oorlogsfilms, sciencefictionnonsens en goedkope bourgeois-romantiek. Liever 1 Almodovar dan 10 Woody Allens, liever 1 Isabel Coixet dan 10 Steven Spielbergs, liever 1 Derek de Lint dan 10 Brad Pits, en Leve het protectionisme, ¡VIVA!
Het is toch ongelofelijk! Europa is tegenwoordig een paradijs voor liberalen en anti-protectionisten, en dan plotseling deze maatregel.
De minister van Cultuur, Carmen Calvo, verscheen voor de televisiecamera en vertelde dat er niets nieuws onder de zon is, en dat de “cuotas de pantalla” (schermquota´s) al vanaf de jaren ´40 in Spanje bestaan, en dat alle Europese landen soortgelijke wetten hebben. Ik denk dat Franco natuurlijk wel wat andere motieven had om de bioscoopschermen Spaans te houden, maar dat vergeten we maar even.
Terwijl de bioscopen hun deuren dicht hielden kwamen de acteurs gisteren bijeen om te demonstreren tegen dezelfde wet. Natuurlijk zijn ze blij met de schermquota, maar er staat nergens dat er ook Spaanse acteurs in die films moeten spelen. Een Spaanse productie mag volgens de wet ook met alleen maar buitenlandse acteurs worden gemaakt.
Spanje is bij uitstek geschikt voor het opnemen van films vanwege de diversiteit in landschappen. Misschien moeten de Nederlandse filmproducenten er maar een voorbeeld aan nemen. Qua landschappen hebben we niet zó veel te bieden, dus dan maar gespecialiseerd in het water- en weidelandschap.
De film “Fanfare” van Bert Haanstra moest ik zien op de lagere school, het was een verplichte komedie. Mijn ouders vonden het een meesterwerk, en toen de film op televisie kwam werden we in de huiskamer op onze stoelen vastgebonden; we moésten het zien. Op de middelbare school werd de film nogmaals vertoond.
Ik was een stadskind en ik zag geen meesterwerk, maar een stel lelijke boeren die met hoempa-orkesten door slootjes voeren.
Bert Haanstra werd natuurlijk door de CIA betaald. Het doel was om kinderen een zo groot mogelijke hekel aan de Nederlandse film te laten krijgen, zodat ze later alleen nog maar naar Hollywoodfilms wilden kijken.
Het is de Yankees niet gelukt: ik heb een grote voorkeur voor de Europese film, in het algemeen met veel meer sociaal engagement dan de Amerikaanse filmindustrie, met al haar pulpkomedies, oorlogsfilms, sciencefictionnonsens en goedkope bourgeois-romantiek. Liever 1 Almodovar dan 10 Woody Allens, liever 1 Isabel Coixet dan 10 Steven Spielbergs, liever 1 Derek de Lint dan 10 Brad Pits, en Leve het protectionisme, ¡VIVA!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten