In La Coruña, net als in vele andere Spaanse steden, hebben in het centrum de straten nog steeds namen als General Mola, Viaducto del Generalísimo, Primo de Rivera. Het zijn namen van fascistische generaals vanuit de periode van de dictatuur.
Een van de trouwste handlangers van Franco, Manuel Fraga, was tot voor kort president van de Xunta van Galicia, een minister die onder Franco, eigenhandig doodvonnissen ondertekende van tegenstanders van het regime.
De trouwste lezertjes van mijn blogje vroegen mij: “Daar in Spanje lopen oorlogsmisdadigers ongestraft rond. Hoe komt dat?”
Aan het begin van de zeventiger jaren verkeerde de dictatuur van Generaal Franco in een crisis. Net als andere Europese landen had Spanje te lijden onder de oliecrisis. Terwijl de rest van Europa een sterke sociale ontwikkeling had meegemaakt, zeker vanaf de Parijse revolutie van 1968, was het regime niet met zijn tijd meegegaan.
Tijdens de laatste jaren van het leven van Francisco Franco werd het duidelijk dat het voortbestaan van de dictatuur nauwelijks nog mogelijk was. De oppositie was gegroeid, maar tegelijkertijd had het fascistische regime een grote aanhang, en nog steeds veel steun onder de militairen. Met de dictator zijn gezondheid was het slecht gesteld, en een geschikte opvolger werd niet gevonden. Links Spanje hoopte op een spoedig einde van de dictatuur die leed onder een steeds sterker verzet, met als hoogtepunt de succesvolle aanslag van ETA op de rechterhand van Franco, Carrero Blanco.
Nadat de dictator op 20 november 1975 stierf nam Arias Navarro, een van zijn handlangers, zijn positie over. Op 1 juli bood deze zijn ontslag aan bij de koning, en werd er een overgangsregering ingesteld onder leiding van Adolfo Suárez, ook uit de partij van Franco afkomstig. Deze Adolfo Suárez was een handige politicus die goed de koers van het midden wist te varen. Aan de ene kant kon hij de aanhang van Franco ertoe te bewegen afstand te doen van de macht, aan de andere kant wist hij links Spanje (socialisten en communisten) van een opstand af te houden.
In 1976 werd een politieke amnestie afgekondigd en konden de vijanden van Franco die naar het buitenland waren gevlucht naar Spanje terugkeren. De eerste algemene verkiezingen ná de dictatuur werden op 15 juni 1977 gehouden.
De centrumrechtse partij van Suárez, de UDC, won deze verkiezingen. De Spaanse middenklasse was een groep die in de 60er jaren sterk was opgekomen en aan macht had gewonnen, de invloed van het koningshuis zou een rol spelen, de invloed van de rooms-katholieke kerk, en volgens sommigen zelfs een politiek spel waarin Opus Dei een rol speelde, de Noord-Amerikaanse regering zou zich ermee hebben bemoeid, en ga zo maar door. Vanwege de vele partijen die een rol speelden is het een ondoorzichtige kwestie.
Wèl is duidelijk dat het misdadig verleden van vele politici en militairen doodgezwegen werd.
Op 28 juli 2006 werd de “Ley de la memoria histórica de España” (wet van de historische herinnering” goedgekeurd. In die wet staan bepalingen over erkenning van de slachtoffers van de dictatuur, het openen van de massagraven, de zoektocht naar vermisten.
Een paar jaar geleden onderzocht de universiteit de Spaanse schoolboeken uitgegeven tussen 1979 en 1999. Van elke 100 regels geschreven over de Spaanse geschiedenis tussen 1900 en 2000 ging slechts 2%-9% over de tijd van de dictatuur terwijl deze 41 tot 44 jaar, dus 41-44% van de tijd in beslag heeft genomen. 36% van de ondervraagden verklaarde nooit iets over de Franco-dictatuur te hebben geleerd.
… wordt vervolgd.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten